Deze blog gaat over een zaak in Amsterdam van dit voorjaar. In die zaak oordeelde de Rechtbank Amsterdam aan de hand van het Talloncriterium dat de verdachten door de politie werden uitgelokt tot het plegen van strafbare feiten. Eerst zal ingegaan worden op het tallonarrest, vervolgens op de casus en de toepassing van dit criterium.
Talloncriterium
In het Tallon-arrest, dat door de Hoge Raad is gewezen op 4 december 1979, heeft de Hoge Raad vastgesteld hoever het OM mag gaan met betrekking tot het inzetten van bepaalde opsporingsmethoden. Dat criterium, wat door de jaren is ontwikkeld, komt grofweg neer op de vraag of een verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet reeds daarop was gericht.
Samengevat: is een verdachte uitgelokt tot het plegen van strafbare feiten door politie of justitie? Als dit het geval is, dan dient in principe het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
In het Tallon-arrest ging het overigens om een verdachte die mogelijk uitgelokt zou zijn door DEA-agenten tot het plegen van bepaalde strafbare feiten. De agenten waren geïnfiltreerd in het criminele circuit. De Hoge Raad diende een oordeel te vellen over het feit of de verdachte was uitgelokt door onrechtmatig handelen van het OM. De Hoge Raad oordeelde in die zaak dat het OM niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de verdachte. Daarbij heeft de Hoge Raad aangegeven dat de opzet van de verdachte reeds gericht was op het plegen van het strafbare feit. Door het optreden van de DEA-agenten was dit handelen slechts zichtbaar geworden en was de verdachte niet uitgelokt. In die zaak werd het optreden van de DEA-agenten dus rechtmatig geacht.
Casus
Deze jurisprudentie was weer relevant in een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van dit jaar.[1] Waar ging de zaak over? Uit de zaak vallen de volgende feiten af te leiden.
De eigenaar van een hotel had het vermoeden dat enkele van zijn medewerkers drugs verhandelden. Om deze reden heeft hij de politie ingeschakeld. De hoteleigenaar had de medewerkers de instructie gegeven om alles te doen voor de VIP-gasten die het hotel bezoeken. Op datzelfde moment zet de politie een pseudokoper in die als VIP-gast het hotel bezoekt. Zij vraagt vervolgens aan de verdachte of hij drugs voor haar kan regelen. De verdachte geeft aan dat hij geen idee heeft hoe hij eraan moet komen, maar dat hij zal kijken wat hij kan doen. Daarop besluit de verdachte de pseudokoper niet meer te benaderen. Echter benadert de pseudokoper de verdachte nogmaals met de vraag of het inmiddels al is gelukt. De verdachte geeft aan dat hij wellicht iemand kent die het kan regelen en biedt de pseudokoper aan het via die persoon te regelen.
De pseudokoper geeft aan dat ze het liever via de verdachte wilt hebben en daar kan de verdachte wel inkomen. De verdachte wisselt nummers uit met de pseudokoper. Hij besluit vervolgens om er nogmaals niet op in te gaan. Vervolgens blijft de pseudokoper de verdachte via de telefoon vragen of het al is gelukt. De verdachte reageert daarop dat hij wellicht iemand kent die het kan regelen en stelt voor dat de pseudokoper het met hem afhandelt. Dit wil de pseudokoper niet. Ze wil de drugs van de verdachte krijgen. Dit kan de verdachte enigszins begrijpen omdat de parkeerplaats vrij donker en afgelegen is en het feit dat de pseudokoper een vrouw is. De verdachte besluit de drugs zelf op de parkeerplaats te halen en te overhandigen aan de pseudokoper. Daarna wordt hij aangehouden.
Is er nog een eerlijk proces?
Artikel 6 EVRM bepaald dat iedereen recht heeft op een eerlijk proces. De Hoge Raad heeft bepaald dat er sprake is van ontoelaatbare uitlokking indien het ingezette opsporingsmiddel de verdachte op andere handelingen heeft gebracht als die waarop zijn opzet reeds was gericht. Hiermee was het instigatieverbod tot stand gekomen of, in andere woorden, het verbod op uitlokking. Dit houdt in dat opsporingsmiddelen zo moeten worden ingezet dat ze geen strijd opleveren met het instigatieverbod. Als dit wel het geval is, dan is het bijna standaardjurisprudentie dat er geen sprake meer is van een eerlijk proces.
Het EHRM heeft ook een aantal uitspraken gedaan in zaken waarin de verdachte was uitgelokt. Het EHRM spreekt daarbij van ‘de uitloktoets’. Deze toetsing is vergelijkbaar met het Tallon-criterium zoals wij Nederlanders die kennen. Het EHRM heeft in 1988 in de zaak Teixeira vs. Portugal bepaald dat niet bewezen kon worden dat de verdachte het strafbare feit ook had gepleegd indien de opsporingsmethode niet was ingezet. Daarmee raakte deze uitspraak aan het Tallon-criterium. Het EHRM was er in deze zaak van overtuigd dat de verdachte op andere handelingen was gebracht dan waarop zijn opzet reeds was gericht.
Ook heeft het EHRM zich in het verleden uitgesproken over het verbod op uitlokking. Dit heeft het EHRM gedaan in de zaak Bannikova vs. Rusland. In dit arrest komt het toetsingskader van het EHRM ten aanzien van het verbod op uitlokking duidelijk naar voren. In dit arrest spreekt het hof duidelijk uit dat uitlokking van verdachten absoluut verboden is, tenzij vaststaat dat de betreffende verdachte het strafbare feit ook zou hebben gepleegd indien geen opsporingsmethoden waren ingezet. Ook dit raakt aan het Tallon-criterium in die zin dat er geen twijfel mag bestaan over de inzet van opsporingsmethoden door het OM.
Toepassing
In de bovenstaande zaak waarbij een pseudokoper is ingezet was het gevoerde Tallon-verweer succesvol. In deze zaak heeft de rechter zich uitgelaten over het feit dat er een instructie was gegeven aan de potentiële dader door de werkgever van de verdachte. In deze instructie die de werkgever aan de verdachten heeft gegeven heeft de werkgever duidelijk gemaakt dat de verdachte alles moet doen voor een bepaald type persoon (VIP-gasten). De rechter heeft bepaald dat een soortgelijke instructie de verdachte uitlokt. In deze zaak deed de pseudokoper zich voor als VIP-gast. Daarbij heeft zij de verdachte constant benaderd om drugs voor haar te regelen, zelfs op het moment dat de verdachte bewust geen contact zocht met de pseudokoper. Daarmee heeft de ingezette pseudokoper onrechtmatig gehandeld jegens de verdachte en heeft zij de verdachte ontoelaatbaar uitgelokt.
Conclusie
Mocht je verdacht worden van een strafbaar feit, dan is het van belang om te weten of het OM juist heeft gehandeld. Hulp bij de verdediging van een gespecialiseerd advocaat kan hierbij helpen. Bij ons op kantoor is Michiel Schimmel de advocaat die de strafzaken behandelt. Hij is een ervaren advocaat uit Bussum met een landelijke praktijk. U kunt hem bereiken via 035 69 44 8 33 of via michiel@hameradvocaten.nl