Skip to content

Verzet tegen een strafbeschikking, doe het op tijd en doe het goed!

Deze blog gaat over het correct instellen van verzet tegen een strafbeschikking. Afgelopen week heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over een simpele vraag, te weten of een verzet tegen een strafbeschikking op tijd was aangekomen.

Verzet

Als je een strafbeschikking ontvangt, dan heb je het recht verzet in te stellen tegen die beschikking. Strafbeschikkingen ontvang je vaak voor kleinere misdrijven en overtredingen. Zo ontvangt men vaak een strafbeschikking zonder gehoord te worden voor het verlaten plaats ongeval zonder letsel, een winkeldiefstal (zonder recidive) of rijden onder invloed met een relatief laag promillage. Ook op een OM-zitting krijg je vaak een strafbeschikking, maar dan kan er ook een taakstraf worden opgelegd.

Als je een strafbeschikking ontvangt heb je veertien dagen om verzet in te stellen. Dit dient gedaan te worden volgens de procedure, zoals verwoord in het Wetboek van Strafvordering. Het eerste lid van artikel 257e van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat, voor zover hier van belang, een verdachte tegen een strafbeschikking verzet kan doen binnen veertien dagen nadat het afschrift in persoon aan hem is uitgereikt, dan wel zich anders een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de strafbeschikking hem bekend is.

De vraag die in deze blog (en het arrest waar deze blog op is gebaseerd) centraal staat, is of het verzet binnen veertien dagen verzonden moet zijn, of dat dat verzet binnen veertien dagen ontvangen moet zijn bij het openbaar ministerie.

Casus

De feiten van de zaak zijn, blijkens de conclusie van de advocaat-generaal, voor zover relevant als volgt. Een verdachte heeft een strafbeschikking ontvangen, die gedagtekend is op 29 december 2017. Aan hem is een strafbeschikking opgelegd voor het verlaten van een plaats ongeval (strafbaar conform artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994). Uit de stukken kan ik niet afleiden welke straf hem hiervoor is opgelegd, maar de richtlijnen van het openbaar ministerie geven een geldboete van € 500. Verder levert een overtreding van artikel 7 Wegenverkeerswet 1994 een misdrijf op, wat vervelend kan zijn bij bijvoorbeeld de aanvraag van een Verklaring Omtrent Gedrag. De verdachte heeft op 11 januari 2018 een brief gestuurd naar het parket (Oost-Nederland) waarin hij verzet instelt. Deze brief is op 17 januari 2018 binnengekomen.

Het Gerechtshof oordeelt dat het verzet te laat is aangekomen en verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het verzet. De verdachte is het hier niet mee eens. Hij stapt dan ook naar de Hoge Raad.

Argumenten

Aldaar voert hij aan dat op de verzetsprocedure dezelfde regels van toepassing zouden moeten zijn als de regels in het bestuursrecht bij de verzending van een bezwaar- of beroepsschrift. In het bestuursrecht (in artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht) is bepaald dat bij verzending per post, een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het (kort gezegd) niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De verdachte verwijst voor de onderbouwing van zijn standpunt naar een arrest van het Gerechtshof Leeuwarden uit 2007.

Advocaat-generaal

De advocaat-generaal, een adviseur van de Hoge Raad, is het niet eens met de verdachte. Hij stelt dat de vergelijking met artikel 6:9 Awb en het arrest van het Gerechtshof Leeuwarden uit 2007 spaak loopt en oordeelt daarover het volgende:

“In het door de steller van het middel aangehaalde arrest oordeelde het gerechtshof Leeuwarden – onder verwijzing naar het arrest van het Hoge Raad van 13 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS8377, NJ 2005/299 – dat art. 6:9 en art. 6:11 Awb analogisch kunnen worden toegepast op een verzetprocedure ter zake van een door middel van een dwangbevel ingevorderd bedrag. Afgezien van de naam van het rechtsmiddel – verzet – is de in die hof-beschikking aan de orde zijnde procedure – betrekking hebbend op de tenuitvoerlegging van reeds onherroepelijke WAHV-beschikkingen – echter op geen enkele wijze vergelijkbaar met het verzet tegen de strafbeschikking. Voorts heeft het oordeel van de Hoge Raad in genoemd arrest uitsluitend betrekking op art. 6:11 Awb, welke bepaling inhoudt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Over analogische toepassing van art. 6:9 Awb wordt – wat daar gelet op het voorgaande ook van zij – niet gesproken.”

Samengevat gaat volgens de advocaat-generaal het aangehaalde arrest over een andere wet (bekend als de Wet Mulder) en spreekt het Gerechtshof Leeuwarden in dat arrest helemaal niet over artikel 6:9 Awb, aldus de advocaat-generaal. De verdachte is volgens hem dan ook gewoon te laat met zijn verzet.

Hoge Raad

De Hoge Raad gaat mee in de redenering van de advocaat-generaal en oordeelt als volgt:

“Het cassatiemiddel berust allereerst op de opvatting dat artikel 6:9 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waarin is bepaald dat bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het (kort gezegd) niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen, van overeenkomstige toepassing is op de procedure van verzet tegen een strafbeschikking als bedoeld in artikel 257e Sv. Die opvatting is onjuist omdat artikel 6:9 Awb op grond van artikel 1:6 Awb niet van toepassing is op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Het cassatiemiddel faalt in zoverre.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 december 2017 een strafbeschikking heeft ontvangen en dat de brief van de verdachte waarmee hij verzet wilde instellen, op 17 januari 2018 bij het parket is ingekomen. Op grond daarvan heeft het hof geoordeeld dat het verzet is gedaan buiten de hier toepasselijke in artikel 257e lid 1 Sv genoemde termijn van veertien dagen, zodat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het verzet. Het daarin besloten liggende oordeel dat de datum van ontvangst op het parket bepalend is voor de vaststelling of het verzet tijdig is gedaan, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 19 mei 1992, ECLI:NL:HR:1992:6). Ook in zoverre faalt het cassatiemiddel.”

Samengevat; de verdachte was te laat met het verzet en hij is dan ook niet-ontvankelijk doordat het verzet pas op 17 januari 2018 is aangekomen.

Conclusie

Hoewel het eenvoudig lijkt om verzet in te stellen, kan het zomaar misgaan met vervelende gevolgen van dien. Overigens is het te laat instellen van verzet niet de enige fout die men maakt bij het verweer tegen een strafbeschikking. Ook voldoet men weleens aan de strafbeschikking (door betaling van de boete) om daarna verzet in te stellen, niet beseffende dat je door betalen het recht op verzet opgeeft.

Het is het waard om bij het instellen van verzet advies te zoeken van een strafrechtadvocaat. Niet alleen kan die je de kansen van het verzet toelichten, ook kan die correct verzet voor je instellen, zodat het bovenstaande je bespaart blijft. Bij ons op kantoor in Bussum is Michiel Schimmel gespecialiseerd in strafzaken. Hij is lid van de Nederlandse Vereniging voor Strafrechtadvocaten en is al geruime tijd advocaat. U kunt hem bereiken via 035 69 44 8 33 of michiel@hameradvocaten.nl

 

Wanneer mag je erop vertrouwen dat een zaak geseponeerd is?