Een van de lastigste vragen in strafzaken – zowel voor verdachten als slachtoffers – is of er recht bestaat op immateriële schadevergoeding, beter bekend als smartengeld.
De Nederlandse wetgever is behoorlijk streng hierover. In het Burgerlijk Wetboek zijn een aantal gronden opgenomen die recht geven op smartengeld, namelijk:
- a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
- b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
- c. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam.
Bij al deze gronden is het aan het slachtoffer om aan te tonen of aan de grond is voldaan. Soms is dat eenvoudig. Bij fysiek letsel is een foto of verklaring van een huisarts of zelfs een politieagent snel voldoende. Bij de aantasting op “andere wijze” is dat lastiger. Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Dit dient doorgaans wel onderbouwd te worden met een diagnose van bijvoorbeeld PTSS van een psychiater.
Dikwijls komt het voor dat een dergelijke diagnose niet overgelegd kan worden. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat een slachtoffer geen hulp wenst, daar geen tijd voor heeft gehad of om een andere reden niet naar de psycholoog is gegaan.
In dergelijke gevallen heeft de Hoge Raad enkele jaren geleden bepaald dat de aard en de ernst van het strafbare feit zo heftig kan zijn, dat het eigenlijk niet anders kan dan dat er sprake is van geestelijk letsel.
Sinds dat arrest is het hek van de dam en wordt voor allerlei “reguliere” feiten zoals mishandeling, bedreiging en zelfs diefstallen aangevoerd dat dit zo heftig is, dat het niet anders kan dan dat het slachtoffer hierdoor geestelijk letsel heeft opgelopen.
Wat vaker voorkomt na het arrest van de Hoge Raad (wat ongeveer samenviel met de start van de coronacrisis), is helpdeskfraude en babbeltrucs. Dit soort feiten komen erop neer dat iemand zich voordoet als medewerker van een bank, politieagent of, zoals in dit geval, loodgieter en op die manier het vertrouwen wint van een slachtoffer, waarop die er vandoor gaat met de pinpas, geld of waardevolle goederen.
De slachtoffers van dit soort feiten vragen bijna standaard € 500 aan smartengeld. De Hoge Raad is hier behoorlijk op, zoals ook weer blijkt uit een recent arrest van afgelopen zomer.
Wat was er aan de hand?
In die zaak was het volgende aan de hand. Een bejaarde vrouw heeft een verdachte, die zich voordeed als loodgieter, haar woning heeft binnengelaten omdat er volgens de verdachte een lekkage in de woning was. De verdachte heeft de vrouw geïnstrueerd om de straal water uit de keukenkraan in de gaten te houden, terwijl hij ondertussen op diverse plekken in de woning goederen heeft weggenomen. De vrouw is er op een later moment achter gekomen dat onder meer de kluis met geld, en sieraden zijn weggenomen en dat zij slachtoffer was van een babbeltruc. Als gevolg van het bewezenverklaarde heeft de vrouw gevoelens van angst, schuld en wantrouwen bekomen. Zij voelde zich zo onveilig in haar eigen woning dat zij een alarmknop heeft gekregen en zij durft geen onbekenden meer toe te laten in haar woning.
Het gerechtshof vond dit zo heftig, dat zij een bedrag van € 500 toekende als smartengeld.
Advocaat-generaal en Hoge Raad
Hier was de verdachte het niet mee eens. Hij stelde in cassatie dat een dergelijk feit naar aard en ernst van het feit niet zo heftig is, dat je mag aannemen dat er sprake is van geestelijk letsel.
De advocaat-generaal (een adviseur bij de Hoge Raad) is het daar volledig mee eens en oordeelt:
Het hof heeft (ook) in de onderhavige zaak geoordeeld dat met betrekking tot de benadeelde partij sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Het hof heeft niet vastgesteld dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Inzake de aard en ernst van de normschending heeft het hof vastgesteld dat sprake is van ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid’. Wat de gevolgen betreft heeft het hof vastgesteld dat een kluis met geld en sieraden zijn weggenomen, dat de benadeelde partij ‘gevoelens van angst, schuld en wantrouwen (heeft) bekomen’, dat zij een alarmknop heeft gekregen en dat zij geen onbekenden meer durft toe te laten in haar woning. Die vaststellingen zijn naar het mij voorkomt niet toereikend om aan te nemen dat de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in haar persoon is aangetast. Ik neem daarbij in aanmerking dat Uw Raad in het arrest van 15 oktober 2019 heeft overwogen dat het ‘niet is uitgesloten’ dat een inbraak in een woning ‘dermate ingrijpende gevolgen heeft dat zij grond kan bieden voor het aannemen van een aantasting in de persoon’. Deze formulering duidt op een regel waarop in bijzondere omstandigheden een uitzondering mogelijk is. De gevolgen die de diefstal (zonder geweld) in de onderhavige zaak voor de benadeelde partij heeft gehad, zijn – meen ik – niet dermate ingrijpend (en van de gebruikelijke gevolgen afwijkend) dat zij een uitzondering op de regel rechtvaardigen.
Samengevat geeft de advocaat-generaal weer dat dit soort feiten heel heftig kunnen zijn, maar niet zo heftig dat alleen door dit feit aangenomen kan en mag worden dat er sprake is van geestelijk letsel. De advocaat-generaal verwijst elders in de conclusie dat de Hoge Raad reeds in 2021 een eensluidend oordeel had gegeven.
De Hoge Raad is het hier volledig mee eens en oordeelt dan ook in lijn met de conclusie van de advocaat-generaal.
Tot slot
Een aantasting in de persoon wordt niet snel aangenomen door de Hoge Raad. Feitenrechters worden zich hier steeds meer bewust van. Het is daarom belangrijk om bij een vordering altijd na te gaan of en hoe geestelijk letsel overtuigend kan worden onderbouwd.
Als het mogelijk is om een betere onderbouwing van geestelijk letsel te krijgen, is het waardevol hier achteraan te gaan. Dit voorkomt dat men in een discussie belandt hoe heftig en ingrijpend een bepaald feit is, een discussie die iedereen wil voorkomen.
Op ons kantoor hebben Michiel Schimmel, Kicky Hamer en Thyrsa Buskop veel ervaring met dit soort zaken. U kan gerust en geheel vrijblijvend contact met hen opnemen via 035 69 44 8 33.
