Skip to content

Majesteitsschennis en het legaliteitsbeginsel

Op 2 april 2024 verscheen er een arrest (een uitspraak) van de Hoge Raad die ging over twee razend interessante onderwerpen waarover veel wordt gedoceerd tijdens de rechtenstudie, maar waarmee je in de dagelijkse praktijk niet regelmatig mee in aanraking komt, te weten majesteitsschennis en het legaliteitsbeginsel.

De casus van de zaak is relatief simpel. Een verdachte is op 21 december 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld wegens “opzettelijke belediging van de echtgenote van de Koning” tot een gevangenisstraf voor de duur van één dag, met aftrek van het voorarrest, en een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. In het arrest kun je lezen wat de verdachte exact allemaal gezegd had, maar dat zijn worden beledigend waren, behoefte in alle eerlijkheid geen twijfel.

Opvallend was dat hij vervolgd en veroordeeld was voor overtreding van het destijds geldige artikel 112 van het Wetboek van Strafrecht over majesteitsschennis. Dat artikel luidde ten tijde van de feiten als volgt: Opzettelijke belediging van de echtgenoot van de Koning, van de vermoedelijke opvolger van de Koning, van diens echtgenoot, of van de Regent, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

Dat artikel is echter op 1 januari 2020 komen te vervallen. De verdediging voerde dan ook onder andere aan bij het gerechtshof dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard het artikel was vervallen. De vraag is of de rechtspraak hierin meegaat.

Legaliteitsbeginsel

Daarvoor is eerst van belang om te begrijpen waarom de verdediging dit bepleit. Dat heeft alles te maken met het zogenaamde legaliteitsbeginsel. Artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht luidt als volgt:

“1. Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.

  1. Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast.”

Dit artikel verwoordt het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel, te weten dat slechts de wet bepaalt wat strafbaar is en slechts de wet bepaalt welke straffen of maatregelen kunnen worden opgelegd. Het is van belang voor de rechtszekerheid en is dan ook verbonden aan het uitgangspunt dat de burger beschermt moet worden tegen willekeurig handelen van het openbaar ministerie. Er zijn hele boeken volgeschreven over wat dit allemaal impliceert en waarvoor het bedoeld is, maar de wet spreekt grotendeels voor zich.

Gerechtshof en Advocaat-Generaal

Ondanks dat artikel 112 van het Wetboek van Strafrecht was vervallen, ging het gerechtshof niet mee in het verweer van de verdediging. Dat heeft ermee te maken dat de strafbaarstelling sindsdien valt onder artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht. Die bepaling luidt, in samenhang met artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht, als volgt

– Art. 266 Sr:

“1° Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  1. Niet als eenvoudige belediging strafbaar zijn gedragingen die ertoe strekken een oordeel te geven over de behartiging van openbare belangen, en die er niet op zijn gericht ook in ander opzicht of zwaarder te grieven dan uit die strekking voortvloeit.”

– Art. 267 Sr:

“De in de voorgaande artikelen van deze titel bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de belediging wordt aangedaan aan:

1° de Koning, de echtgenoot van de Koning, de vermoedelijke opvolger van de Koning, diens echtgenoot, of de Regent;”

Het gerechtshof oordeelt dan ook:

Dat sprake is van – gelet op hetgeen is vooropgesteld – aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat een (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur, valt uit de door de verdediging naar voren gebrachte feiten en omstandigheden ook overigens niet af te leiden. Dat het destijds geldende artikel 112 van het Wetboek van Strafrecht per 1 januari 2020 is komen te vervallen, maakt niet dat sprake is van willekeur, in aanmerking genomen, dat de tenlastegelegde gedraging strafbaar is gebleven onder de nieuwe bepaling van artikel 267 Wetboek van strafrecht.

De vraag is of de advocaat-generaal, een adviseur van de Hoge Raad, hier hetzelfde over denkt. De advocaat-generaal heeft hierover een zeer lezenswaardige conclusie geschreven, waarbij in wordt gegaan op de wetsgeschiedenis over majesteitsschennis in nationaal en internationaal verband. Hij zet hierbij majesteitsschennis goed af tegenover de vrijheid van meningsuiting (waarover ik een andere blog zou kunnen schrijven).

De advocaat-generaal is eveneens kort over schending van het legaliteitsbeginsel. Majesteitsschennis zelf is nog steeds strafbaar. Alleen is het strafmaximum door de wetswijziging significant gedaald. De vraag is of dat gevolgen moet hebben voor de verdachte. De advocaat-generaal meent dat het hof is uitgegaan van een verkeerd strafmaximum, maar dat dat thans niet tot gevolgen hoeft te leiden. Dit omdat de opgelegde straf (1 dag gevangenisstraf en 40 uur taakstraf) ver onder het maximum liggen en dat het hof expliciet de vrijheid van meningsuiting heeft meegenomen bij de strafoplegging.

Volgens de advocaat-generaal heeft het gerechtshof haar werk dan ook goed genoeg gedaan.

Hoge Raad

De Hoge Raad is het grotendeels eens met de advocaat-generaal en stelt daarover het volgende:

Als na het begaan van het feit de delictsomschrijving in voor de verdachte gunstige zin is gewijzigd, waaronder begrepen veranderingen in de bestanddelen en het vervallen van strafbaarstellingen, is artikel 1 lid 2 Sr van toepassing als die wetswijziging een gevolg is van een verandering van inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van het vóór de wetswijziging begane strafbare feit. Voor regels van sanctierecht, die zowel het specifieke strafmaximum als meer algemene regels over de sanctieoplegging kunnen betreffen, geldt dat een sinds het plegen van het delict opgetreden verandering door de rechter met onmiddellijke ingang – en dus zonder toetsing aan de maatstaf van het gewijzigd inzicht van de strafwetgever over de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane strafbare feiten – moet worden toegepast, als en voor zover die verandering in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt. (Vgl. HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6878.)

Het cassatiemiddel berust allereerst op de opvatting dat het vervallen van artikel 112 (oud) Sr het gevolg is van een verandering van inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van het tenlastegelegde feit. Die opvatting is, mede gelet op de onder 2.3.2 weergegeven wetsgeschiedenis, onjuist. Het beledigen van de Koning of diens echtgenoot is immers, ook na het vervallen van artikel 112 (oud) Sr, strafbaar op grond van artikel 266 en 267 Sr.

Dit alles leidt ook bij de Hoge Raad tot de conclusie dat de straf ook past onder artikel de nieuwe wet. De veroordeling voor majesteitsschennis blijft dus, ondanks de wetswijziging en het legaliteitsbeginsel, in stand.

Conclusie

Soms kan iets wat heel eenvoudig lijkt, best lastig zijn. Een goede advocaat kent alle jurisprudentie en wetgeving in zijn vakgebied, ook als hij daar niet dagelijks mee in aanraking komt (zoals bij een verdenking van majesteitsschennis en de toepasbaarheid van het legaliteitsbeginsel).

Mocht u nu zelf verdachte zijn in een strafzaak, schroom dan niet om contact met ons op te nemen. Michiel Schimmel heeft veel ervaring met de bijstand van zowel verdachten als slachtoffers van strafbare feiten in iedere fase van het strafproces.

Je kan gerust en geheel vrijblijvend contact met hem opnemen via michiel@hameradvocaten.nl of via 035 69 44 8 33.

Mocht je willen weten of je in aanmerking komt voor pro deo rechtsbijstand, kijk dan hier of bel gewoon een.

Wij zijn gevestigd in Bussum (gemeente Gooise Meren) maar komen bij alle rechtbanken in het land. Verder hebben wij er geen probleem mee om via ZOOM af te spreken als dit beter uitkomt.