Skip to content

Mag de politie inzage vorderen van documenten zoals een rijbewijs en kentekenbewijs bij een geparkeerde auto?

Deze blog gaat over een arrest dat op 14 december 2021 is gewezen door de Hoge Raad met als onderwerp een rijbewijs dat was ingevorderd. De centrale vraag in dit arrest was of de politie bevoegd was om inzage te vorderen van het rijbewijs en het kentekenbewijs van verdachte, terwijl niet vaststond dat verdachte ook de bestuurder van de auto was.

 

Casus

Op 11 november 2018 zagen politieagenten ’s avonds laat een BMW geparkeerd staan op een donkere hoek bij een tankstation in Veenendaal. De agenten zagen dat de kofferbakklep geopend was, dat er twee mannen met wat spullen bezig waren in de kofferbak en dat het kenteken een Duits kenteken was. De politieagenten vonden dit verdacht en besloten daarom om een van de mannen te vorderen tot het laten zien van zijn rijbewijs en kentekenbewijs. Bij het overhandigen van het kentekenbewijs zagen de verbalisanten een zakje met MDMA. Hierna werd de rest van de auto doorzocht en werden verdovende middelen, een wapenstok en een boksbeugel aangetroffen.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de politieagenten bevoegd waren om de documenten dit te vragen aan verdachte op grond van de Wegenverkeerswet. Het artikel dat deze bevoegdheid zou bieden is artikel 160 lid 1 Wegenverkeerwet. Het Gerechtshof oordeelde:

“Hoewel ongelukkig geverbaliseerd, begrijpt het hof het proces-verbaal van verbalisanten aldus dat de verbalisanten het voertuig van verdachten hebben gecontroleerd op grond van artikel 160 Wegenverkeerswet 1994. Op grond van dit artikel waren de verbalisanten bevoegd om inzage te vorderen in het rijbewijs van verdachte en/of kentekenbewijs van het voertuig. Dit geldt ongeacht de nationaliteit van het kenteken en vormt geen inbreuk op het vrij verkeer van personen. Op het moment dat verdachte het kentekenbewijs overhandigde, zagen verbalisanten dat hij een gripzakje met wit poeder vasthield, welk poeder zij herkenden als MDMA-kristallen. Vervolgens is de cautie medegedeeld, de uitlevering gevorderd van eventueel bij de personen of in het voertuig aanwezige drugs en het voertuig doorzocht, aangezien de verbalisanten een redelijk vermoeden hadden dat zich in het voertuig nog meer verdovende middelen zouden kunnen bevinden. In het voertuig zijn verdovende middelen, een wapenstok en een boksbeugel aangetroffen. Naar het oordeel van het hof is, gelet op dit alles, dan ook geen sprake geweest van een vormverzuim en bewijsuitsluiting niet aan de orde. Het verweer wordt verworpen.”

Artikel 160 lid 1 Wegenverkeerswet

Artikel 160 lid 1 Wegenverkeerswet luidt:

‘’1.Op de eerste vordering van de in artikel 159 bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat motorrijtuig te doen stilhouden alsmede de volgende bewijzen behoorlijk ter inzage af te geven:

  1. de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen delen van het kentekenbewijs, dan wel het in artikel 37, eerste lid, onderdeel b, bedoelde bewijs, en, indien met het motorrijtuig een aanhangwagen wordt voortbewogen, de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen delen van het kentekenbewijs van de aanhangwagen, dan wel het in artikel 37, eerste lid, onderdeel b, bedoelde bewijs voor de aanhangwagen;
  2. het rijbewijs dan wel het hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs en, indien hem buiten Nederland een internationaal rijbewijs is afgegeven, dat bewijs;

(…)’’

De verdediging klaagt over de tegen verdachte gerichte controle. De verdediging stelt dat niet van verdachte geëist mocht worden om zijn rijbewijs en kentekenbewijs te laten zien, omdat hij geen bestuurder van de auto was en dit volgens het eerste lid van artikel 160 Wegenverkeerswet wel een vereiste is. Omdat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de politieagenten door dit artikel wel degelijk bevoegd waren om dit te doen, is deze zaak voorgebracht bij de Hoge Raad.

Advocaat-Generaal

De advocaat-generaal legt in een lezenswaardige conclusie uit waarom de verdediging volgens hem gelijk heeft en stelt onder andere:

“In art. 160 WVW 1994 zijn aan de in art. 159 WVW 1994 genoemde opsporingsambtenaren verschillende bevoegdheden toegekend in het kader van toezicht op de naleving van de verkeersvoorschriften. Eén van deze bevoegdheden, omschreven in het eerste lid, betreft het vorderen van inzage in een aantal documenten van bestuurders van motorrijtuigen, zoals het rijbewijs en kentekenbewijs. De uitoefening van deze ruime controlebevoegdheid dient verband te houden met de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 gegeven voorschriften. De bevoegdheid kent echter wel een beperking, in die zin dat de vordering tot inzage enkel kan worden gericht tot bestuurders van motorrijtuigen.

In de definitie van “de bestuurder van een motorrijtuig” in art. 1 WVW 1994 wordt een onderscheid gemaakt tussen degene die een motorrijtuig bestuurt (de feitelijke bestuurder) en degene die wordt geacht het motorrijtuig onder zijn onmiddellijk toezicht te doen besturen (de juridische bestuurder). De laatste categorie, die onder meer de rij-instructeur omvat, laat ik hier verder buiten beschouwing.”

 

Om vervolgens te concluderen:

 

“ In de nu voorliggende zaak heeft het hof, op basis van het als bewijsmiddel 2 door het hof gebezigde proces-verbaal van bevindingen, vastgesteld dat de verbalisanten bij een tankstation een BMW geparkeerd zagen staan, dat de kofferbakklep van de auto geopend was, dat er twee mannen bij de achterzijde van de auto stonden en dat deze mannen met wat spullen bezig waren in de kofferbak. De vaststellingen van het hof houden aldus niet in dat de verbalisanten de betreffende BMW hebben zien rijden en ook anderszins blijkt uit de vaststellingen van het hof niet dat er met de BMW gereden is. Tegen deze achtergrond geeft het oordeel van het hof dat de verbalisanten het voertuig van verdachten hebben gecontroleerd op grond van art. 160 WVW 1994 en dat de verbalisanten op grond van dit artikel bevoegd waren om inzage te vorderen in het rijbewijs van verdachte en/of kentekenbewijs van het voertuig naar mijn mening blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Gelet op de vaststellingen van het hof was op het moment dat de verbalisanten overgingen tot de controle namelijk geen sprake van een bestuurder. Aldus heeft het hof het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting verworpen op gronden die de verwerping niet kunnen dragen.9 Het middel klaagt daarover terecht.”

Hoge Raad

De Hoge Raad is het niet eens met het Gerechtshof-Arnhem Leeuwarden en beslist in lijn met de conclusie van de advocaat-generaal dat de controlebevoegdheid van het zojuist genoemde artikel alleen kan worden uitgeoefend als er sprake is van een bestuurder. Uit de casus blijkt dat de politieagenten hebben waargenomen dat de auto geparkeerd stond en dat de verdachte bij de auto stond. Niet blijkt dat de politieagent heeft gezien dat de verdachte de auto ook daadwerkelijk bestuurd heeft. Hierom is de vaststelling van het Hof dat de agenten bevoegd waren om verdachte te vorderen tot het afgeven van zijn rijbewijs en kentekenbewijs onnavolgbaar en vernietigt de Hoge Raad de uitspraak van het Hof.

Conclusie

De politie mag snel een auto controleren op basis van de wegenverkeerswet. Echter moet wel vaststaan dat degene die gecontroleerd wordt, daadwerkelijk bestuurder was van een voertuig. Is dat niet het geval, dan kan de politie niet zomaar om inzage van het rijbewijs en kentekenbewijs op basis van dit artikel vragen.

Indien u of een goede bekende van u verdacht wordt van een strafbaar feit, of als uw rijbewijs ingevorderd wordt, dan kunt u altijd ons kantoor bellen. Bij ons op kantoor in Bussum (het Gooi) is Michiel Schimmel de strafrechtspecialist. U kunt hem bereiken via michiel@hameradvocaten.nl of 035 69 44 8 33.

Hoe belangrijk een verklaring kan zijn na een verkeersongeluk
Wanneer mag je erop vertrouwen dat een zaak geseponeerd is?