Inleiding
Ons kantoor staat met enige regelmaat mensen bij wiens woning wordt gesloten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, beter bekend als de Wet Damocles. Doordat wij dit soort zaken regelmatig doen, merken wij dat er erg verschillend wordt geoordeeld over dergelijke zaken. Afgelopen week deed de voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak die hoop biedt voor de toekomst. De betreffende uitspraak vind je hier.
Casus
Wat was er aan de hand? Op 10 februari 2020 doorzoekt de politie een woning. In de woning wonen de eigenaren van de woning met twee volwassen zoons en hun kleinzoon.
In de woning wordt, in de slaapkamer van de zoon, 8,02 gram cocaïne en 2,94 gram heroïne, zo’n 3.000 euro aan contant geld en kleding ter waarde van ruim 4.000 euro aangetroffen. Beide zoons worden uiteindelijk veroordeeld voor bezit van harddrugs.
De woning wordt met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet drie maanden gesloten. Volgens de burgemeester is sluiting noodzakelijk om het woon- en leefklimaat in de omgeving van de woning te herstellen, de bekendheid van de woning in het drugscircuit te beëindigen en een duidelijk signaal af te geven dat de overheid actief optreedt tegen drugscriminaliteit.
Hiertegen is bezwaar gemaakt en beroep ingesteld bij de rechtbank, wat ongegrond is verklaard. Er is hoger beroep ingesteld en hangende het hoger beroep is er een voorlopige voorziening aangevraagd. Over die voorlopige voorziening gaat deze blog.
Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
De voorzieningenrechter geeft het volgende beoordelingskader in haar uitspraak:
“Niet in geschil is dat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen en dat de burgemeester daarom op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om de woning te sluiten. [verzoekers] betwisten dat de burgemeester in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. In dat verband moet in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In dat verband is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. In de tweede plaats moet worden beoordeeld of de sluiting evenredig is. Hierbij moeten onder meer de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting in aanmerking worden genomen. Dit is overwogen in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, waarnaar de rechtbank ook heeft verwezen.”
Zoals reeds bekend dient dus geoordeeld te worden of 1) de sluiting noodzakelijk is en 2) of die evenredig is.
Ten aanzien van de noodzakelijkheid oordeelt de voorzieningenrechter samengevat dat niet duidelijk is of er ooit drugs verkocht zijn vanuit de woning. Er zijn in ieder geval nooit meldingen van overlast geweest. Verder is niet evident dat de woning bekend staat als drugspand.
Ten aanzien van de evenredigheid oordeelt de voorzieningenrechter samengevat dat er op zijn minst getwijfeld kon worden of de eigenaren van de woning, de ouders, konden weten van de drugs. Ze waren goed verstopt in een sok. Verder is het vanwege de coronapandemie lastig om vervangende woonruimte te vinden en zijn de financiën ook niet rooskleurig van de eigenaren.
Vanwege dit alles concludeert de voorzieningenrechter:
“Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet buiten twijfel is dat in de bodemprocedure de rechtbank zal worden gevolgd in het oordeel dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om de woning te sluiten. In aanmerking genomen dat sluiting grote gevolgen heeft voor [verzoekers], ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.”
De sluiting wordt vervolgens opgeschort.
Analyse
Opmerkelijk aan deze uitspraak en het geformuleerde beoordelingskader, is dat de voorzieningenrechter een grote nadruk legt op de feitelijk verhandeling van de drugs. Dit was weliswaar eerder benoemd en werd ook vaak aangevoerd, maar een dermate nadruk was naar mijn weten nog niet eerder gelegd. Bij veruit de meeste zaken die wij behandelen kwamen de gebruikers van de drugs niet naar de woning voor de drugs en waren er ook geen overlast meldingen.
Het gaat vaak om hennepplantages waar de wiet niet vanuit de woning wordt verkocht, of om de opslag van drugs waar medebewoners vaak niets van weten. Vaak zijn dan ook niet (alle) bewoners op de hoogte van de verdovende middelen.
Dat dergelijke sluitingen behoorlijke heftige gevolgen kunnen hebben, blijkt onder andere uit deze rapportage van RTL Nieuws.
De voorzieningenrechter oordeelt streng en behoorlijk indringend over het besluit van de Burgemeester. De tendens bij veel gemeentes is om de woning gelijk te sluiten als er een handelshoeveelheid (hard)drugs gevonden wordt. Deze uitspraak geeft aan dat dit soort sluiting op zijn minst beter moeten worden gemotiveerd.
Conclusie
Het is nog maar de vraag of de lijn van de voorzieningenrechter bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State doorgezet wordt naar andere zaken. Echter zou dit betekenen dat het scala aan argumenten waarop men zich kan beroepen in bezwaar en beroep steeds uitgebreider wordt. Tevens betekent deze uitspraak dat Burgemeesters een sluiting, ondanks dat er een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, beter moeten motiveren. Thans wordt de motivatie vaak nog afgedaan op basis van rechtspraak van voor 2016, wat thans echt achterhaald is.
Belangrijk is dat er bij dergelijke sluitingen voortvarend wordt gehandeld. Hierbij is goede hulp essentieel om ervoor te zorgen dat er niets over het hoofd wordt gezien. Bij ons op kantoor behandelt Michiel Schimmel deze zaken. U kunt hem bereiken via 035 69 44 8 33 of via michiel@hameradvocaten.nl.