Skip to content

9 jaar te laat in hoger beroep, of toch niet?

Vorige week wees de Hoge Raad arrest in een zaak die relevant is voor de alledaagse strafpraktijk. De vraag in dit arrest was een simpele; was de verdachte ervan op de hoogte dat hij veroordeeld was? Die vraag blijkt moeilijker te beantwoorden dan men op het eerste gezicht zou denken.

Wat was er aan de hand?

Een man is op 9 maart 2011 door de politierechter veroordeeld voor handelen in strijd met de Opiumwet. Hij heeft een taakstraf gehad van 80 uur. Tegen deze uitspraak heeft de verdachte op 27 juli 2020, ruim 9 jaar later, hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof verklaarde dit hoger beroep niet-ontvankelijk omdat de verdachte op 17 augustus 2011 een bevel had gehad om DNA af te staan in het kader van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.

Wat zegt de wet?

Artikel 408 lid 2 Wetboek van Strafvordering bepaalt – kort gezegd – dat indien zich geen omstandigheid voordoet op grond waarvan vaststaat dat de verdachte met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg bekend was, hoger beroep moet worden ingesteld “binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.”

In simpel Nederlands. Als je niet op de hoogte was van een zitting (bijvoorbeeld omdat de dagvaarding nooit aan je is betekend) en je niet op de hoogte was van de uitspraak, dan gaat de hoger beroepstermijn lopen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit blijkt dat je bekend bent geraakt met de uitspraak.

Sinds 1994 heeft de Hoge Raad beslist dat van een ‘omstandigheid waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is’ sprake is als de verdachte op de hoogte wordt gesteld van datgene wat voor hem van belang is voor de besluitvorming ten aanzien van het instellen van hoger beroep.

Voorbeelden

Wat dat dan is, is natuurlijk de vraag. Het enkele feit dat je weet van een vonnis, is onvoldoende.

Bekende voorbeelden zijn een verdachte die aangeeft dat hij dacht ooit een dagvaarding te hebben gehad nadat hij al veroordeeld was en, toen hij belde naar de rechtbank,  van de rechtbank te horen kreeg dat er een vonnis was wat in zijn nadeel was. Dit was onvoldoende om de hoger beroepstermijn te laten lopen 

Ook een zaak waarbij slechts het parketnummer (het kenmerk van een uitspraak) was betekend met de mededeling dat er uitspraak was gedaan, was onvoldoende om de 14-dagen termijn te laten lopen.

Wel genoeg is als de reclassering een verdachte heeft gebeld over de uitvoering van een taakstraf en wanneer per ongeluk de verkeerde uitspraakdatum wordt vermeld op een mededeling uitspraak, aldus de advocaat-generaal.  Simpel gezegd is het nogal casuïstisch wat al dan niet een omstandigheid is waaruit voortvloeit dat een verdachte met de einduitspraak bekend is.

Toegepast op onze verdachte

Hoe zit het dan bij onze verdachte? De advocaat-generaal, een adviseur bij de Hoge Raad, is er duidelijk over. De advocaat-generaal concludeert:

 “In de onderhavige zaak heeft het hof vastgesteld dat de verdachte op de hoogte moet zijn geweest van een veroordelend vonnis omdat hij is opgeroepen voor een DNA-onderzoek als gevolg van die veroordeling. Meer specifiek heeft het hof vastgesteld dat de verdachte op de hoogte is gesteld van het feit waaraan hij schuldig is bevonden (althans één van de twee feiten), de oproeping vermeldt immers een veroordeling “ter zake van art. 3/B jo 11 Opiumw”. Het hof heeft niet vastgesteld dat de verdachte op de hoogte is gesteld van de aan hem concreet opgelegde straf. Voor het hof is klaarblijkelijk voldoende dat aan de verdachte de relevante wetsartikelen zijn medegedeeld terwijl deze feiten in abstracto bedreigd worden met een maximumstraf van 2 jaar gevangenisstraf.

Gelet op deze vaststellingen meen ik dat het oordeel van het hof dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in art. 408 lid 2 Sv niet begrijpelijk is. Uit de hiervoor door mij besproken jurisprudentie volgt immers dat geëist wordt dat de verdachte de straf is medegedeeld die in de aan de orde zijnde zaak concreet is opgelegd. Dat veel mensen, indien zij kennisnemen van een hen treffende veroordeling ter zake van een (Opiumwet-)feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, wellicht zelf onderzoek zullen doen naar de overige inhoud van dit vonnis maakt dit voor mij niet anders, nu uit de hiervoor besproken jurisprudentie volgt dat dergelijk onderzoek niet van de verdachte wordt gevergd.”

De advocaat-generaal is duidelijk. Een oproep om DNA af te staan is onvoldoende om als omstandigheid te zien waaruit voortvloeit dat een verdachte op de hoogte is van het vonnis.

Hoge Raad

Maar daarmee is de kous niet af, immers heeft de Hoge Raad uiteindelijk het laatste woord. De Hoge Raad houdt het, zoals gebruikelijk, kort:

“Het oordeel van het hof dat zich op 17 augustus 2011 een omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 408 lid 2 Sv, is niet zonder meer begrijpelijk. De verdachte heeft gehoor gegeven aan het bevel van de officier van justitie van 18 april 2011 tot afname van celmateriaal ten behoeve van een DNA-onderzoek, in welk bevel is vermeld dat de verdachte “op 09-03-2011 door de rechtbank te Rotterdam is veroordeeld ter zake van art. 3/B jo 11 Opiumwet”, waardoor op 17 augustus 2011 in verband met deze veroordeling wangslijm van hem is afgenomen. Dat brengt echter nog niet met zich dat de verdachte op (uiterlijk) die laatstgenoemde datum op de hoogte is geraakt van datgene wat voor hem van belang is voor de besluitvorming ten aanzien van het instellen van hoger beroep.”

Waarom is dit dan allemaal van belang?

Het op tijd instellen van hoger beroep lijkt iets eenvoudigs, maar het is van nogal groot belang en, zoals je kan lezen, complexer dan men op het eerste gezicht zou denken.

Als men te laat hoger beroep in stelt, dan wordt de verdachte niet-ontvankelijk verklaard. Een eventueel onterecht vonnis wordt daarmee onherroepelijk. Het is van groot belang hier scherp op te zijn. Dit gaat immers, zoals blijkt uit de bovenstaande voorbeelden, regelmatig mis. Een goede advocaat is op de hoogte van de regels omtrent de termijnen.

Op ons kantoor hebben Michiel Schimmel en Thyrsa Buskop veel ervaring met dit soort zaken. U kan gerust en geheel vrijblijvend contact met hen opnemen via michiel@hameradvocaten.nl, thyrs@hameradvocaten.nl of via 035 69 44 8 33.

Mocht je willen weten of je in aanmerking komt voor pro deo rechtsbijstand, kijk dan hier. Wij zijn gevestigd in Bussum (gemeente Gooise Meren) maar komen bij alle rechtbanken in het land. Verder hebben wij er geen probleem mee om via ZOOM af te spreken als dit beter uitkomt.